Vanaf de drukke straat, hartje grote stad, stapten we het pand in. Onze afspraak had een kantoor aan de achterzijde. In mijn herinnering lag daar een rommelig parkeerterrein met sporen van sloop en schots en scheve stenen. Het paste bij een clandestien hoekje van de stad.
Nu keken we op een magnifieke stadstuin, de betonnen façade van de aangrenzende parkeergarage completeerde het geheel met een hangende tuin. “Het is een genot om hierop uit te kijken”, vertelde onze afspraak. “Maar er gebeurt niets. Alleen de hovenier is er zo nu en dan.”
Het fonds dat de tuin had laten aanleggen had een hek laten plaatsen. Dat hek kan open, maar dat weet vrijwel niemand. ’s Avonds gaat het op slot. Ze waren bang voor junks, want die hingen daar rond voordat de tuin er was.
De tuin is er en hij is gelukt. Maar er kan nu niets meer ontstaan.
Opeens verlangde ik weer naar het parkeerterrein.