Een derde van de vijftienjarigen kan na tien jaar onderwijs onvoldoende rekenen en lezen. Tegelijkertijd zijn nog nooit zoveel Nederlanders hoog opgeleid, al is hun papiertje geen garantie om in de praktijk goed te kunnen lezen en rekenen. Het heet diploma-inflatie. Zolang leerlingen het diploma bemachtigen zijn ze blij. De scholen ook want hun financiering hangt ermee samen. We houden er verpleegkundigen aan over die moeite hebben met medisch rekenen, leerkrachten in het basisonderwijs die geen schrijfles kunnen geven, caissières die in paniek raken als ze contant moeten afrekenen, ouders die de bijsluiter van een medicijn niet snappen, en die zo’n schurfthekel aan lezen hebben opgebouwd dat ze hun kinderen nooit voorlezen. Bijlesbureaus doen goede zaken. Scholieren leren er basics die ze anders blijkbaar niet meer meester worden.
Het basisonderwijs is net een duiventil. Deeltijders die structureel overwerken, zich bijscholen en hun werk laten evalueren. Deskundigen die menen te weten wat beter moet, lopen in en uit. Ambtenaren komen met systemen en procedures, adviseurs introduceren nieuwe lesmethoden en houden zich bezig met budgetproblematiek. De inspectie zit scholen achter de vodden om explicitering van hun lesaanpak.
Kinderen die breed getalenteerd zijn, of ouders hebben die het tekort van het onderwijsstelsel opvangen, redden zich ondanks dat toch wel. Wat een pech als je daar niet over beschikt. Eén ding knalt eruit als ik jongeren spreek: ze hebben geleerd toetsen te halen, maar wat hebben ze daaraan in een wereld die het kookpunt nadert? Ze kregen geen hoopvol toekomstperspectief mee. Wil het zeggen dat ons huidige onderwijs niet meer past bij deze tijd, is het een signaal van maatschappelijk verval of van incompetentie?
Het ontbreekt aan respect voor leerkrachten en het leerproces
In de media zijn problemen in het onderwijs een geliefd onderwerp; onderwijsspecialisten schrijven columns over beloftevolle lesmethoden die steevast niet door de beleidstop van het ministerie en de onderwijsraad worden overgenomen. Het ministerie komt met bijgestelde doelen, nieuwe normeringen, extra opdrachten, betere systemen en protocollen maar wat bereiken ze ermee? In deze interventiestroom is het niet verwonderlijk dat schoolbesturen daarin niet kunnen of niet willen meegaan. Ze parkeren bij de eisen van de Onderwijswet, concentreren zich op beheer van hun scholen, salarissen en budgetten, wat uitnodigt tot schaalvergroting.
In de Wet op het primair onderwijs staat de bedoeling: het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Daarna worden doelstellingen opgesomd. In het parlementaire debat ontbreekt echter de discussie hoe een ‘ononderbroken ontwikkelproces’ zich laat vertalen in beleid, inrichting van de opleiding en competentie van docenten. Bewindspersonen en parlementsleden steggelen vooral over eisen en doelstellingen, en komen zo tot nieuwe aanpassingen in de wet.
De enige vorm van aandacht voor docenten was de budgetverhoging voor de onderwijssector waarmee onder andere hun salarissen werden opgetrokken, en wat tegelijkertijd de rol en invloed van bestuurders versterkte. Leerresultaten verbeterden er niet mee en de werkdruk van docenten nam niet af. Toetsen (met vooral gesloten vragen) op de basisschool worden meer vertrouwd om het leervermogen van een leerling te beoordelen dan de docent die al jaren met de leerling werkt en diens context kent.
Het basisonderwijs verlangt een sociaal-evolutionaire definitie van de situatie
Als je de daden en beslissingen van de politiek en ambtelijk verantwoordelijken ziet, kom je tot de conclusie dat ze organiseren beschouwen als ordenen en regelen om een gespecificeerde output te bereiken. Journalisten geven er met hun commentaren blijk van dat ze niets (willen) weten van organiseren, zodat ze verdrinken in oppervlakkigheid. Duidt een en ander op een breed gedeelde incompetentie, deugt onze maatschappelijke infrastructuur niet, of speelt er nog iets anders? Om dat te beoordelen helpt het organiseren te doorgronden. De kern ervan is:
Het scheppen van omgevingen en omstandigheden die het medewerkers mogelijk maken de bedoelingen van de organisatie – zoals die maatschappelijk worden gecommuniceerd – praktisch tot gelding te brengen.
In het basisonderwijs moet het opleveren dat elke docent in staat is bij elke leerling die aan hem of haar is toevertrouwd, het leerproces te volgen om dat zo nodig naar bevind van zaken te verbeteren. Om dat te kunnen moeten docenten beschikken over evolutionaire betekenisgeving en evolutionair pragmatisme, sociale betekenisgeving en sociaal pragmatisme. En de verantwoordelijken voor de inrichting van het primair onderwijs moeten in staat zijn een definitie van de situatie in te stellen die daartoe uitnodigt. Ongeacht wat je kinderen wilt leren, is dit de kern van het leerproces in het basisonderwijs.
Met dit inzicht zie je dat degenen die verantwoordelijkheid dragen voor de inrichting van het basisonderwijs deze competentie missen. Ze zijn bezig met maken in plaats van mogelijk maken. Ze zorgen niet voor omstandigheden waarin docenten in staat zijn de bedoelingen van het onderwijs praktisch vorm te geven.
Een wereldbeeld dat zicht geeft op een hoopvolle toekomst
Stel dat onderwijsverantwoordelijken wel de goede definitie van de situatie weten in te stellen en ervoor zorgen dat er docenten werken die betrokken zijn op elke leerling, hun leerproces kunnen uitlezen en verbeteren. Dan rest de vraag: wat willen we in het onderwijs op kinderen overbrengen? Het antwoord op die vraag is afhankelijk van hoe we de wereld inkijken. In deze tijd overheerst in elke westerse cultuur het wereldbeeld ik denk dus ik ben, en alles wat ik niet op die manier kan behandelen of verklaren is de zorg van God. Ook wie niet gelooft is in onze cultuur met dit wereldbeeld grootgebracht: er gebeuren allerlei dingen waarvoor we ons niet verantwoordelijk hoeven te voelen of waarover we ons geen zorgen hoeven te maken. Of we zeggen: daar is een overheid voor.
Dit wereldbeeld is totaal versleten. We ervaren de gevolgen van onze leefstijl die in dit wereldbeeld kon ontstaan: variëteit in vormen van leven daalt in rap tempo, het klimaat warmt steeds verder op, in steeds meer culturen gaan mensen van zichzelf uit, macht en financiële rijkdom zijn in handen van een kleine groep mensen en hun macht en rijkdom neemt sneller toe dan bij alle anderen in de wereld. In dit oude wereldbeeld is geen hoopvol toekomstperspectief meer te ontdekken, integendeel.
Wat is eruit weg?
Dat leven ontstaat uit wisselwerking en dat in wisselwerking de potentie tot evolutie huist. Het zijn kenmerken van het nieuwe wereldbeeld. Leven ontstaat niet in ons denken en ook niet in omgevingen waar wisselwerking ontbreekt. Wel kunnen we ons denken gebruiken om bepaalde vormen van leven zich vrijwel eindeloos te laten herhalen. Dat heet landbouw of veeteelt of kweekvisserij. We zijn in staat wisselwerking waarin de potentie tot evolutie huist praktisch voor onszelf te gebruiken. Daarin zijn we doorgeschoten zodat het voor alle vormen van leven inmiddels bedreigend is. We geven wisselwerking in al wat we doen en laten niet het gewicht dat het voor leven heeft. In het nieuwe wereldbeeld doen we dat wel. Daar hebben we het Sezen-referentiestelsel bij nodig.
Laten we uitgaan van scholing gebaseerd op dit nieuwe wereldbeeld. Wat zal herkenbaar zijn bij mensen die dit in het basisonderwijs hebben meegekregen? Ze zullen in elke situatie kijken en zoeken naar wisselwerking en evoluties en alles wat daaruit is voortgekomen. Ze beschikken over een groot en betrouwbaar voorspellend vermogen, wat helpt om toekomstperspectieven te ontwikkelen. Ze hebben een breed handelingsrepertoire om naar bevind van zaken te kunnen oordelen en handelen. Ze kunnen (ook) zonder ICT uit de voeten en met weinig energie- en grondstoffenverbruik gelukkig en gezond leven.
Mensen die zo zijn opgeleid zullen een verschijnsel zien als uitkomst van wisselwerking, niet als ding op zich. Met die manier van waarnemen en beschouwen benaderen ze de klimaatcrisis, het verlies van biodiversiteit, de overheersing van zelfreferentialiteit in onze samenleving, de wooncrisis, de ondermaatse resultaten van ons onderwijs. En vanzelfsprekend ook alle internationale en globale ontwikkelingen en problemen die ons nu bezighouden. Ze zien in, vinden het vanzelfsprekend, dat veranderen van levensstijl begint bij onszelf.
Er komen nog twee gulliver-verhalen over onderwijs. De eerstvolgende: hoe stel je je een inrichting van het basisonderwijs voor waarin docenten zijn opgeleid vanuit het nieuwe wereldbeeld, evolutionair-sociaal competent zijn en naar bevind van zaken les kunnen geven? De laatste: hoe ziet een route eruit naar dit onderwijs? Hoe zien omgevingen en ontwikkelingen eruit waarin docenten, bestuurders, politici, ambtenaren en journalisten opstaan die dit onderwijs schragen en uitdragen? Hoeveel tijd vraagt dit?
Imelda Schouten, met dank aan Wim van Dinten