Jonge kinderen die leerplichtig zijn, gaan meestal naar een schoolgebouw waar ze het grootste deel van de dag binnen zijn, en vaak ook nog in hetzelfde lokaal, zittend aan een tafeltje. En dan – ssshht, opletten, niet praten en om je heen kijken – krijgen ze les. Zo ging het honderd jaar terug en zo gaat het nog steeds.
Maar de wereld is een gigantische variëteit aan leven, met schitterende gebeurtenissen en vol invloeden en potentie van wat komen kan. Als je je realiseert dat kinderen juist in deze wisselwerking leren, dan is het concept van het huidige onderwijs – kinderen de hele week in een gebouw opbergen om ze les te geven – zacht gezegd eigenaardig, feitelijk wereldvreemd.
Onderwijs dat van de realiteit uitgaat
Kinderen leren in wisselwerking met hun omgeving. Ze doen mee, doen na, leren lopen en praten, ontdekken en vragen je de oren van het hoofd. Ze ondergaan alles waarmee ze in aanraking komen. Hun omgeving is van levensbelang. Hoe gevarieerder en levendiger, des te meer ze kunnen leren. Kinderen die veel buiten zijn, maken natuurverschijnselen en -krachten mee. Kleine veranderingen kunnen grote gevolgen hebben voor eten, veiligheid, verwonding, rust en inspanning. Hun tijdsbeleving wordt door de omgeving beïnvloed, door wat ze beleven en meemaken, ook door ideeën en fantasieën die in hun hoofd opkomen en mee gaan spelen. Ze komen in aanraking met dieren, planten, andere mensen, ontdekken hoe die leven. Ze bemerken hoe anderen op hun aanwezigheid reageren, hoe lang het duurt voor een boom vruchten en schaduw geeft, wat er gebeurt als je in een mierenhoop prikt. Het is een ononderbroken ontwikkelproces. Het overkomt hen, stimuleert om van ervaringen te leren en open te blijven.
Hoe kan basisonderwijs eruitzien dat uitgaat van de realiteit? Laten we beginnen met een simpele voorstelling: boeren van wie hun kinderen en ook andere kinderen meedoen op de boerderij. Ze ontwikkelen ontzag voor natuurlijke processen en leren hoe volwassenen daar functioneel gebruik van maken. Ze maken mee wat er nodig is om voedsel eetbaar te krijgen, ze zien anderen zaaien, oogsten, dieren doden, bomen kappen. Ze maken mee wat er met hun poep en pies gebeurt en ervaren gevolgen van overstromingen en zon. Op de boerderij is al snel duidelijk wat er moet gebeuren en wat er te wachten staat. Kinderen leren hun eigen invloed op de omgeving te herkennen. Je ziet ze groeien in zelfvertrouwen, lichaamskracht en behendigheid.
Wanneer kinderen de wereld gaan ervaren vanuit een koe, een braamstruik, een bij, een zwaluw, leren ze omgaan met meerduidigheid. In hun doen en laten ervaren ze hoe ze deel zijn van de wereld.
De kinderen doen mee, doen na wat ze volwassenen zien doen. Wat ouders kunnen wordt serieus genomen. Wie vastloopt mag even aanmodderen en wordt dan geholpen en soms gecorrigeerd. Je hebt volwassen begeleiders nodig die voorbeeldgedrag tonen. In hun doen reiken die evolutionair en groepssociaal pragmatisme aan. Lesbevoegdheid, leergeschiktheid is dan heel praktisch ingevuld. Ouders leren hun kinderen veel dingen onbewust aan, maar wanneer hun kinderen bewust patronen gaan herkennen, dan is opvoeding ook onderwijs, mogelijk zelfs zeer hoogwaardig. Ouders die moeite hebben met evolutionair en groepssociaal pragmatisme kunnen in dit onderwijs meelopen met volwassenen voor wie dat vanzelfsprekend is.
Hoewel kinderen vaak sneller dan volwassenen patronen oppikken, lukt dat alleen goed als ze voldoende lang op een plek zijn om evoluties waar te nemen: hoe een schaap volwassen wordt, hoe het leven door de jaargetijden beïnvloed wordt, hoe een bakker broden kan bakken, hoe je leert zwemmen en hoe je leert om te gaan met verveling of frustratie, hoe je vrienden wordt en leert delen.
Zelfreferentialiteit en rationaliteit ontwikkelen kinderen al doende. Ze leren binnen de kortste keren middelen en apparaten gebruiken wanneer dat in de realiteit helpt. Ze gaan lezen om meer te kunnen leren van de wereld om hen heen, van andere tijden en onbekende plekken. Ze leren schrijven en nieuwe taal om eigen ideeën vast te kunnen houden, om uit te kunnen drukken wat ze in hun hoofd ervaren, om met anderen te delen wat ze meemaken.
De leerkracht die jarenlang de groep kinderen begeleidt, bewaakt de ontwikkellijn van ieder kind en van de groep als geheel, en voegt toe wat daarbij nodig is. De klas in het schoolgebouw wordt gebruikt om na te praten over wat ze buiten hebben meegemaakt, om vaardigheden te oefenen die in de realiteit nodig zijn. De bomen die ze bij de start van hun schooltijd hebben geplant, gaan in de loop van de jaren appels geven. De kinderen oogsten en leren er sap van te persen. Met hun reken- en taalvaardigheden kunnen ze zelf – kostendekkend of winstgevend – het sap in de buurt verkopen, boodschappen doen; ze leren de persmachine te onderhouden en verzinnen samen wat ze met het geld gaan doen.
De omgeving is bepalend voor wat je kunt leren
Waarom koos ik een onderwijsomgeving buiten, met dieren en planten, de invloed van het weer en de bewegingen van de natuur? Omdat die omstandigheden ons helpen biodiversiteit, het klimaat, duurzaamheid in ons eigen waarnemen, oordelen en handelen te integreren.
Dat is anders voor alle kinderen die vier hoog wonen, die niet in de modder kunnen (of mogen) stampen, die naar de supermarkt gaan en geen kip zien opgroeien. Voor hen is de stad de jungle. Of ze hebben ouders die bijvoorbeeld gewend zijn te regelen, controleren, plannen en die alles in geld uitdrukken. Vanuit de realiteit gezien hebben deze kinderen een leerachterstand in evolutionaire betekenisgeving.
Waar geen boeren zijn, is misschien wel een stadsboerderij of een moestuin of een kas, zijn er bakkers, timmerlieden, en verpleegkundigen, horecaondernemers, schippers, sporters, buurtvaders, voetbaltrainers. En er zijn schoolkampen en logeerpartijen. Leerkrachten en schoolleiders zullen naar rijke omgevingen zoeken waar tezamen alle vormen van betekenisgeving in aanwezig zijn. Ieder kind leert: wat kun je alleen en waarvoor heb je anderen nodig? Wat kan die ander jou aanreiken, en jij die ander? Je leert hoe je zuinig met energie en spullen omgaat; je leert wat zorgzaamheid is, en wat dat allemaal met je doet. En je leert je situaties voor te stellen die nog niet bestaan, en durft het aan die waar te maken. Dat voelt veilig omdat je weet dat je geholpen zult worden als je struikelt.
Leren in wisselwerking, patronen gaan herkennen, staat haaks op leren met rationele methoden die voor ieder kind op dezelfde manier worden uitgerold. Het idee dat alles hetzelfde moet zijn is een generalisatie die in de realiteit niet bestaat – hij treedt alleen op in hoofden van mensen. Je gaat uit van de variëteit in de leergroep, je ziet dat de omgeving bij Franeker anders is dan in Heerlen-Noord of de Binckhorst in Den Haag. Wie uitgaat van patroonherkenning, herkent dat kinderen in wisselwerking met de realiteit allemaal dezelfde basisvaardigheden leren, alleen zijn de vormen per omgeving verschillend. Variëteit, zorg voor kinderen dat ze gaan herkennen en leren wat in een omgeving nodig is om daar zelfstandig te kunnen worden, is kenmerkend voor onderwijs waarin wisselwerking centraal staat.
Hoe slaan we die weg in? Dan heb je onder andere baat bij een overheid die dat ondersteunt. Een eerste oefening is een naam te vinden waarin die richting tot uitdrukking komt. Het huidige Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap zou dan kunnen veranderen in een Ministerie voor realiteitszin, onderwijs, oordeelsvorming, technologie en wetenschap.
Deze tekst is gebaseerd op ‘Onderwijs dat realiteit als uitgangspunt neemt’ uit het boek Realiteit en Werkelijkheid (2022) van Wim van Dinten en Imelda Schouten.
Dit is deel 2 in een reeks over het onderwijs. Het eerste gulliver-verhaal ging over de paradigmawissel in het basisonderwijs. In het derde verhaal sta ik stil bij de inspanning die nodig is om onderwijs op realiteit te baseren.
Imelda Schouten