‘Nu ben ik groot.’ Elke plas op het potje wordt enthousiast gevierd. Tijdens het aandachtig bekijken van een vlinder plast hij op zijn voeten. ‘Wat is dat nou?’
‘Je plast.’ ‘Dan moet ik naar het potje!’ De eerste dagen gebeurt zoiets regelmatig.
Op enig moment hipt hij heen en weer. ‘Moet je plassen?’ Stefan reageert niet. Maar eenmaal op de WC gezet, plast hij direct. Ineens lijkt de ontwikkeling bestendigd. Er zijn geen ‘ongelukjes’ meer. Zijn gedrag wordt herkenbaar en hij antwoordt als je vraagt of hij moet plassen. In de speeltuin, bij familie krijgt hij wat hulp en merkt dat er bijna overal WC’s zijn. Gaandeweg wordt dat vanzelfsprekend. Thuis gaat Stefan inmiddels zelf naar de WC. Op andere plekken zegt hij zelf dat hij moet. Bij de kinderopvang reageren ze na de vakantie verbaasd: Stefan heeft geen hulp nodig. Hij is gegroeid.
Nu, 5 weken later, zit Stefan in bad: ‘Ik moet plassen.’ Vader kan even niet helpen: ‘Plas maar in bad.’ Tien minuten later treft hij een dubbelgebogen Stefan in bad aan. Snel op de WC. ‘Ik wil niet in bad plassen.’