Ze loopt om de toonbank, gaat door de knieën en bewondert de jongens en hun fietsen. “Willen jullie een kaasstengel?” Dat willen ze wel. De volgende vrijdag gaat het precies zo. De week erna haal ik in mijn eentje brood. De vrouw kijkt teleurgesteld. Later die middag gaan de jongens met opa op pad. Ze kiezen zelf de route en kijken of de mevrouw er is. Die zwaait en komt met de kaasstengels naar buiten.
Het is zondag. De jongens rennen en vliegen door het huis, tijd om de benen te strekken. Ze springen op hun fiets en racen naar de bakker. Beteuterd staan ze voor de dichte deur van een donkere bakkerij. “Waar is de mevrouw?”, klinkt het bij twee vragende blikken. “Het is zondag”, zeggen we. Het kost de grootste moeite een ander rondje te lopen. Zo snel ontstaat een gewoonte.